DE RIJP  (15 km)

Het stijgen en dalen van de zeespiegel is van alle tijden, met name in Noord-Holland heeft men dat ervaren.

In de middeleeuwen bijvoorbeeld steeg het water dusdanig dat grote gedeelten van Noord-Holland onder water liepen en de grote meren zoals de Schermer, Beemster, Wormer en Purmer ontstonden, terwijl het bescheiden Flevomeer uit de Romeinse tijd uitgroeide tot de vervaarlijke Zuiderzee.
Tussen de Schermer en de Beemster bleef slechts het Schermereiland over waar de dorpen Graft en De Rijp ontstonden.

De boeren uit de omgeving waren hun land kwijt en maakten van de nood een deugd door om te schakelen van een bestaan als boer naar het beroep van visser of zeeman.

De Rijp werd een bloeiende havenstad vanwaar haringvissers, walsvisvaarders en scheepslui voor de VOC vertrokken.

De zeevaart en aanverwante nijverheid brachten zoveel geld in het laadje dat de kooplui en reders hun geld op een aantrekkelijke manier wilden beleggen, bijvoorbeeld in droogmakerijen.

En zo gebeurde het dat de zonen en kleinzonen van de door het water verjaagde boeren begonnen met land in de omgeving op het water te herwinnen, hiervoor waren ingenieurs en molens nodig.
Jan Adriaanszoon Leeghwater speelde in die situatie een grote rol, zijn vader was timmerman in De Rijp,  hij bouwde onder meer de sluis midden in het dorp.

Zoon Jan was een duizendpoot, hij was architect, bouwer van onder meer het raadhuisje van De Rijp, vervaardigde torenuurwerken, verbeterde molens en maakte plannen voor de grote Noordhollandse droogmakerijen.
Ondertussen groeide De Rijp in de eerste helft van de 17de eeuw uit van een schamel gehucht tot een dorp met stedelijke allure.

Op het hoogtepunt telde de plaats het voor die tijd aanzienlijke aantal van 5000 inwoners.

 

De huizen bestonden veelal uit een houten skelet, grotendeels omtimmerd met hout, het brandgevaar was dan ook groot, temeer daar er werd gewerkt met open vuur in huizen, bakkerijen en smederijen, terwijl bovendien de molens bij felle wind warm konden lopen en in de brand vliegen.

De Rijp is drie keer getroffen door een grote brand, telkens werd de  laatste herbouwd waarvoor het geld onder meer met behulp van loterijen bijeen werd gebracht.

De grote brand

Uit een verslag van de brand van 1654:
"De Wint was zoo heftig/dat hy de brandende vonken dreef tot over de Ring-dijk in de Beemster, alwaar zij ontstaken het dak van een schoone Hof-stede/die ook aan kolen geraakte. Een weinig benoorden ook aan de voorzeide ring-dijk leit een buurt huizen van allerhande slag van volk/meest luiden van klein vermogen/genaamt de Klarerbuurt, deze waren ook deelagtig aan dit ongeluk; want de zelve vonken/ over den Dyk vliegende/ontstaken een grote rey van deze wooningen en leiden ze in de as.

Dit was voorwaar wel een slag in de wonde; want deze lieden / arm zynde/wierden nog armer/door dien alles wat zy hadden den viere geoffert was/en zy op den kalen Dijk moesten de vlugt nemen/ten beste dat zy konden".

Bij de grote brand van 1654 bleven van de Grote Kerk alleen de muren overeind, bij de herbouw werden gebrandschilderde ramen aangebracht geschonken door de gilden en de omringende gemeenten zoals aan de vele wapens en namen nog altijd te zien is.

 

In de 18de en vooral 19de eeuw ging de welvaart van De Rijp achteruit, maar er bleef nog wat nijverheid bestaan zoals rond de touwslagerijen.

Gaandeweg verdwenen huizen en molens door sloop en verval, één van de meest te betreuren afbraken is die van de 17de eeuwse Doopsgezinde Kerk die eeuwen samen met de Grote Kerk en het Raadhuis het beeld van het centrum bepaalde.

Niettemin bleef De Rijp een dorp van grote schoonheid, in recente tijd is de restauratie van veel panden met grote voortvarendheid ter hand genomen.

Interessant is de nieuwbouw die bij de ingang van het dorp aan de kant van De Beemster ter hand is genomen, een schilderachtige, maar enigszins gehavende plek die straks met aangepaste nieuwbouw zal pronken.
Evenals in de 17de is De Rijp ook weer een geliefde woonplaats geworden voor Amsterdammers die de drukte van de grote stad ontvluchten.

Terug